Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby

Dagelijks een uur huid-op-huid contact van moeder met de voldragen pasgeboren baby gedurende vijf weken verandert het darmmicrobioom van de baby. Dat blijkt uit onderzoek van Henrik Eckermann van het Radboudumc, gepubliceerd in Gut Microbes.

De vroege kolonisatie van de darm door microben is een vitaal proces en niet alleen omdat het microbioom helpt bij het verteren van voedsel. Het maakt ook de opname van voedingsstoffen mogelijk, draagt bij aan een goede werking van de darmen en speelt een belangrijke rol bij de afstemming van het immuunsysteem. In de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat het microbioom zich ook bemoeit met de wederzijdse communicatie tussen de darmen en het brein.

De darm koloniseren

In het vroege leven van de baby verandert de samenstelling van het microbioom door borstvoeding, intensief contact met de moeder en daarna met andere familieleden, huisdieren, antibioticabehandeling en andere factoren. Het is een goed doel voor baby’s om al vroeg in hun leven met een gezond microbioom te beginnen. De vraag is: hoe ziet zo’n microbioom eruit en op welke manier kan het positief worden beïnvloed.

Huid-op-huid contact

In het SKIPPY-project analyseren onderzoekers van het Radboudumc verschillende aspecten die samenhangen met huid-op-huidcontact (HHC) van moeders en hun voldragen baby’s. Tijdens de HHC-interventie werden baby’s op de blote borst van de moeder gelegd met alleen een luier aan. Moeders in de HHC-groep kregen de instructie om vijf weken lang een uur per dag HHC te doen. Deze HHC-groep werd vergeleken met een groep die de gebruikelijke zorg bood. Uit het SKIPPY-project bleek onder andere dat moeders in de HHC-groep minder angstig en moe waren, dat ze langer borstvoeding gaven en dat hun baby’s meer sliepen en minder huilden. Dit alles in vergelijking met de controlegroep.

Beïnvloeding van het darmmicrobioom

Binnen het SKIPPY-project onderzocht Henrik Eckermann of huid-op-huidcontact van moeder en kind de ontwikkeling van het darmmicrobioom van de baby beïnvloedde door monsters van de ontlasting van de baby te onderzoeken op 2, 5 en 52 weken na de geboorte. Eckermann: “We keken naar verschillende aspecten zoals welke bacteriën aanwezig waren in de darmen, welke metabolieten ze waarschijnlijk produceren, hoe veranderlijk de samenstelling van bacteriën was in de loop van de tijd en hoe volwassen het microbioom was in relatie tot de leeftijd van de zuigeling. Baby’s in de HHC-groep vertoonden minder volatiliteit, dus minder grote veranderingen in de samenstelling van hun microbioom. Daarnaast zagen we dat de uitgroei naar een volwassen microbioom bij hen iets langer duurde dan bij baby’s in de controlegroep.”

Overdracht van bacteriën

Onderzoek naar huid-op-huidcontact bij premature baby’s laat positieve effecten zien op de ontwikkeling van de hersenen, hart en bloedvaten en de lichamelijke ontwikkeling. In het nog sporadische onderzoek naar de effecten bij voldragen baby’s, waar het hier om gaat, kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken, zegt Eckermann. “Is een minder veranderlijke ontwikkeling van darmbacteriën positief of negatief? Is de langzamere ontwikkeling tot een ‘volwassen’ bacteriesamenstelling een voordeel of een nadeel? Veel hierover moet nog worden uitgezocht. Dat geldt ook voor het precieze werkingsmechanisme van dit huid-op-huidcontact. Vermindert het stress en beïnvloedt deze stress reductie de bacteriesamenstelling? Verklaart de overdracht van bacteriën via borstvoeding het waargenomen effect? – Ja, tot op zekere hoogte wat betreft de rijping van het microbioom maar niet volledig, en de borstvoeding verklaart niet het effect op volatiliteit. Dit zijn dus vragen voor toekomstig onderzoek. Blijft de vraag hoe belangrijk direct huidcontact is bij het overbrengen van bacteriën naar de darmen van de baby. We zien dat HHC een effect heeft op het microbioom. Dit effect kan niet verklaard worden door een verhoogde overdracht van huidbacteriën, maar mogelijk verloopt dat door een stress reducerende effect voor baby en/of moeder.”

Darm-brein-as

Eckermann toont aan dat dagelijks huid-op-huid contact de ontwikkeling van het microbioom verandert bij gezonde volgroeide zuigelingen, maar hoe deze veranderingen te interpreteren – gezond of niet? – blijft vooralsnog onbeantwoord. Eckermann geeft een mooi voorbeeld van de complexiteit van zijn onderzoek: “Op dit moment kennen we meer dan veertig metabole routes die betrokken zijn bij de communicatie tussen de darmen en de hersenen. De afbraak van serotonine en de productie van histamine zijn een paar voorbeelden. We hebben een schatting gemaakt van de geproduceerde metabolieten en ontdekten dat de HHC-baby’s waarschijnlijk minder stikstofmonoxide afbreken en meer butyraat en acetaat aanmaken dan de controlegroep. Bacteriën zoals Faecalibacterium, Roseburia, Eubacterium, Anaerobutyricum Anaerostipes, Coprococcus en Subdoligranulum kunnen allemaal butyraat maken en dit is slechts een van de vele metabole routes. De verschillende variabelen die allemaal een aspect van het microbiële ecosysteem van de darm weerspiegelen, geven goed de complexiteit van de microbioomstudies aan.”

Gut Microbes: Daily skin-to-skin contact alters microbiota development in healthy full-term infants – Henrik Andreas Eckermann, Jennifer Meijer, Kelly Cooijmans, Leo Lahti & Carolina de Weer

Bron: Radboudumc

Het bericht Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby

Dagelijks een uur huid-op-huid contact van moeder met de voldragen pasgeboren baby gedurende vijf weken verandert het darmmicrobioom van de baby. Dat blijkt uit onderzoek van Henrik Eckermann van het Radboudumc, gepubliceerd in Gut Microbes.

De vroege kolonisatie van de darm door microben is een vitaal proces en niet alleen omdat het microbioom helpt bij het verteren van voedsel. Het maakt ook de opname van voedingsstoffen mogelijk, draagt bij aan een goede werking van de darmen en speelt een belangrijke rol bij de afstemming van het immuunsysteem. In de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat het microbioom zich ook bemoeit met de wederzijdse communicatie tussen de darmen en het brein.

De darm koloniseren

In het vroege leven van de baby verandert de samenstelling van het microbioom door borstvoeding, intensief contact met de moeder en daarna met andere familieleden, huisdieren, antibioticabehandeling en andere factoren. Het is een goed doel voor baby’s om al vroeg in hun leven met een gezond microbioom te beginnen. De vraag is: hoe ziet zo’n microbioom eruit en op welke manier kan het positief worden beïnvloed.

Huid-op-huid contact

In het SKIPPY-project analyseren onderzoekers van het Radboudumc verschillende aspecten die samenhangen met huid-op-huidcontact (HHC) van moeders en hun voldragen baby’s. Tijdens de HHC-interventie werden baby’s op de blote borst van de moeder gelegd met alleen een luier aan. Moeders in de HHC-groep kregen de instructie om vijf weken lang een uur per dag HHC te doen. Deze HHC-groep werd vergeleken met een groep die de gebruikelijke zorg bood. Uit het SKIPPY-project bleek onder andere dat moeders in de HHC-groep minder angstig en moe waren, dat ze langer borstvoeding gaven en dat hun baby’s meer sliepen en minder huilden. Dit alles in vergelijking met de controlegroep.

Beïnvloeding van het darmmicrobioom

Binnen het SKIPPY-project onderzocht Henrik Eckermann of huid-op-huidcontact van moeder en kind de ontwikkeling van het darmmicrobioom van de baby beïnvloedde door monsters van de ontlasting van de baby te onderzoeken op 2, 5 en 52 weken na de geboorte. Eckermann: “We keken naar verschillende aspecten zoals welke bacteriën aanwezig waren in de darmen, welke metabolieten ze waarschijnlijk produceren, hoe veranderlijk de samenstelling van bacteriën was in de loop van de tijd en hoe volwassen het microbioom was in relatie tot de leeftijd van de zuigeling. Baby’s in de HHC-groep vertoonden minder volatiliteit, dus minder grote veranderingen in de samenstelling van hun microbioom. Daarnaast zagen we dat de uitgroei naar een volwassen microbioom bij hen iets langer duurde dan bij baby’s in de controlegroep.”

Overdracht van bacteriën

Onderzoek naar huid-op-huidcontact bij premature baby’s laat positieve effecten zien op de ontwikkeling van de hersenen, hart en bloedvaten en de lichamelijke ontwikkeling. In het nog sporadische onderzoek naar de effecten bij voldragen baby’s, waar het hier om gaat, kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken, zegt Eckermann. “Is een minder veranderlijke ontwikkeling van darmbacteriën positief of negatief? Is de langzamere ontwikkeling tot een ‘volwassen’ bacteriesamenstelling een voordeel of een nadeel? Veel hierover moet nog worden uitgezocht. Dat geldt ook voor het precieze werkingsmechanisme van dit huid-op-huidcontact. Vermindert het stress en beïnvloedt deze stress reductie de bacteriesamenstelling? Verklaart de overdracht van bacteriën via borstvoeding het waargenomen effect? – Ja, tot op zekere hoogte wat betreft de rijping van het microbioom maar niet volledig, en de borstvoeding verklaart niet het effect op volatiliteit. Dit zijn dus vragen voor toekomstig onderzoek. Blijft de vraag hoe belangrijk direct huidcontact is bij het overbrengen van bacteriën naar de darmen van de baby. We zien dat HHC een effect heeft op het microbioom. Dit effect kan niet verklaard worden door een verhoogde overdracht van huidbacteriën, maar mogelijk verloopt dat door een stress reducerende effect voor baby en/of moeder.”

Darm-brein-as

Eckermann toont aan dat dagelijks huid-op-huid contact de ontwikkeling van het microbioom verandert bij gezonde volgroeide zuigelingen, maar hoe deze veranderingen te interpreteren – gezond of niet? – blijft vooralsnog onbeantwoord. Eckermann geeft een mooi voorbeeld van de complexiteit van zijn onderzoek: “Op dit moment kennen we meer dan veertig metabole routes die betrokken zijn bij de communicatie tussen de darmen en de hersenen. De afbraak van serotonine en de productie van histamine zijn een paar voorbeelden. We hebben een schatting gemaakt van de geproduceerde metabolieten en ontdekten dat de HHC-baby’s waarschijnlijk minder stikstofmonoxide afbreken en meer butyraat en acetaat aanmaken dan de controlegroep. Bacteriën zoals Faecalibacterium, Roseburia, Eubacterium, Anaerobutyricum Anaerostipes, Coprococcus en Subdoligranulum kunnen allemaal butyraat maken en dit is slechts een van de vele metabole routes. De verschillende variabelen die allemaal een aspect van het microbiële ecosysteem van de darm weerspiegelen, geven goed de complexiteit van de microbioomstudies aan.”

Gut Microbes: Daily skin-to-skin contact alters microbiota development in healthy full-term infants – Henrik Andreas Eckermann, Jennifer Meijer, Kelly Cooijmans, Leo Lahti & Carolina de Weer

Bron: Radboudumc

Het bericht Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby

Dagelijks een uur huid-op-huid contact van moeder met de voldragen pasgeboren baby gedurende vijf weken verandert het darmmicrobioom van de baby. Dat blijkt uit onderzoek van Henrik Eckermann van het Radboudumc, gepubliceerd in Gut Microbes.

De vroege kolonisatie van de darm door microben is een vitaal proces en niet alleen omdat het microbioom helpt bij het verteren van voedsel. Het maakt ook de opname van voedingsstoffen mogelijk, draagt bij aan een goede werking van de darmen en speelt een belangrijke rol bij de afstemming van het immuunsysteem. In de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat het microbioom zich ook bemoeit met de wederzijdse communicatie tussen de darmen en het brein.

De darm koloniseren

In het vroege leven van de baby verandert de samenstelling van het microbioom door borstvoeding, intensief contact met de moeder en daarna met andere familieleden, huisdieren, antibioticabehandeling en andere factoren. Het is een goed doel voor baby’s om al vroeg in hun leven met een gezond microbioom te beginnen. De vraag is: hoe ziet zo’n microbioom eruit en op welke manier kan het positief worden beïnvloed.

Huid-op-huid contact

In het SKIPPY-project analyseren onderzoekers van het Radboudumc verschillende aspecten die samenhangen met huid-op-huidcontact (HHC) van moeders en hun voldragen baby’s. Tijdens de HHC-interventie werden baby’s op de blote borst van de moeder gelegd met alleen een luier aan. Moeders in de HHC-groep kregen de instructie om vijf weken lang een uur per dag HHC te doen. Deze HHC-groep werd vergeleken met een groep die de gebruikelijke zorg bood. Uit het SKIPPY-project bleek onder andere dat moeders in de HHC-groep minder angstig en moe waren, dat ze langer borstvoeding gaven en dat hun baby’s meer sliepen en minder huilden. Dit alles in vergelijking met de controlegroep.

Beïnvloeding van het darmmicrobioom

Binnen het SKIPPY-project onderzocht Henrik Eckermann of huid-op-huidcontact van moeder en kind de ontwikkeling van het darmmicrobioom van de baby beïnvloedde door monsters van de ontlasting van de baby te onderzoeken op 2, 5 en 52 weken na de geboorte. Eckermann: “We keken naar verschillende aspecten zoals welke bacteriën aanwezig waren in de darmen, welke metabolieten ze waarschijnlijk produceren, hoe veranderlijk de samenstelling van bacteriën was in de loop van de tijd en hoe volwassen het microbioom was in relatie tot de leeftijd van de zuigeling. Baby’s in de HHC-groep vertoonden minder volatiliteit, dus minder grote veranderingen in de samenstelling van hun microbioom. Daarnaast zagen we dat de uitgroei naar een volwassen microbioom bij hen iets langer duurde dan bij baby’s in de controlegroep.”

Overdracht van bacteriën

Onderzoek naar huid-op-huidcontact bij premature baby’s laat positieve effecten zien op de ontwikkeling van de hersenen, hart en bloedvaten en de lichamelijke ontwikkeling. In het nog sporadische onderzoek naar de effecten bij voldragen baby’s, waar het hier om gaat, kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken, zegt Eckermann. “Is een minder veranderlijke ontwikkeling van darmbacteriën positief of negatief? Is de langzamere ontwikkeling tot een ‘volwassen’ bacteriesamenstelling een voordeel of een nadeel? Veel hierover moet nog worden uitgezocht. Dat geldt ook voor het precieze werkingsmechanisme van dit huid-op-huidcontact. Vermindert het stress en beïnvloedt deze stress reductie de bacteriesamenstelling? Verklaart de overdracht van bacteriën via borstvoeding het waargenomen effect? – Ja, tot op zekere hoogte wat betreft de rijping van het microbioom maar niet volledig, en de borstvoeding verklaart niet het effect op volatiliteit. Dit zijn dus vragen voor toekomstig onderzoek. Blijft de vraag hoe belangrijk direct huidcontact is bij het overbrengen van bacteriën naar de darmen van de baby. We zien dat HHC een effect heeft op het microbioom. Dit effect kan niet verklaard worden door een verhoogde overdracht van huidbacteriën, maar mogelijk verloopt dat door een stress reducerende effect voor baby en/of moeder.”

Darm-brein-as

Eckermann toont aan dat dagelijks huid-op-huid contact de ontwikkeling van het microbioom verandert bij gezonde volgroeide zuigelingen, maar hoe deze veranderingen te interpreteren – gezond of niet? – blijft vooralsnog onbeantwoord. Eckermann geeft een mooi voorbeeld van de complexiteit van zijn onderzoek: “Op dit moment kennen we meer dan veertig metabole routes die betrokken zijn bij de communicatie tussen de darmen en de hersenen. De afbraak van serotonine en de productie van histamine zijn een paar voorbeelden. We hebben een schatting gemaakt van de geproduceerde metabolieten en ontdekten dat de HHC-baby’s waarschijnlijk minder stikstofmonoxide afbreken en meer butyraat en acetaat aanmaken dan de controlegroep. Bacteriën zoals Faecalibacterium, Roseburia, Eubacterium, Anaerobutyricum Anaerostipes, Coprococcus en Subdoligranulum kunnen allemaal butyraat maken en dit is slechts een van de vele metabole routes. De verschillende variabelen die allemaal een aspect van het microbiële ecosysteem van de darm weerspiegelen, geven goed de complexiteit van de microbioomstudies aan.”

Gut Microbes: Daily skin-to-skin contact alters microbiota development in healthy full-term infants – Henrik Andreas Eckermann, Jennifer Meijer, Kelly Cooijmans, Leo Lahti & Carolina de Weer

Bron: Radboudumc

Het bericht Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby

Dagelijks een uur huid-op-huid contact van moeder met de voldragen pasgeboren baby gedurende vijf weken verandert het darmmicrobioom van de baby. Dat blijkt uit onderzoek van Henrik Eckermann van het Radboudumc, gepubliceerd in Gut Microbes.

De vroege kolonisatie van de darm door microben is een vitaal proces en niet alleen omdat het microbioom helpt bij het verteren van voedsel. Het maakt ook de opname van voedingsstoffen mogelijk, draagt bij aan een goede werking van de darmen en speelt een belangrijke rol bij de afstemming van het immuunsysteem. In de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat het microbioom zich ook bemoeit met de wederzijdse communicatie tussen de darmen en het brein.

De darm koloniseren

In het vroege leven van de baby verandert de samenstelling van het microbioom door borstvoeding, intensief contact met de moeder en daarna met andere familieleden, huisdieren, antibioticabehandeling en andere factoren. Het is een goed doel voor baby’s om al vroeg in hun leven met een gezond microbioom te beginnen. De vraag is: hoe ziet zo’n microbioom eruit en op welke manier kan het positief worden beïnvloed.

Huid-op-huid contact

In het SKIPPY-project analyseren onderzoekers van het Radboudumc verschillende aspecten die samenhangen met huid-op-huidcontact (HHC) van moeders en hun voldragen baby’s. Tijdens de HHC-interventie werden baby’s op de blote borst van de moeder gelegd met alleen een luier aan. Moeders in de HHC-groep kregen de instructie om vijf weken lang een uur per dag HHC te doen. Deze HHC-groep werd vergeleken met een groep die de gebruikelijke zorg bood. Uit het SKIPPY-project bleek onder andere dat moeders in de HHC-groep minder angstig en moe waren, dat ze langer borstvoeding gaven en dat hun baby’s meer sliepen en minder huilden. Dit alles in vergelijking met de controlegroep.

Beïnvloeding van het darmmicrobioom

Binnen het SKIPPY-project onderzocht Henrik Eckermann of huid-op-huidcontact van moeder en kind de ontwikkeling van het darmmicrobioom van de baby beïnvloedde door monsters van de ontlasting van de baby te onderzoeken op 2, 5 en 52 weken na de geboorte. Eckermann: “We keken naar verschillende aspecten zoals welke bacteriën aanwezig waren in de darmen, welke metabolieten ze waarschijnlijk produceren, hoe veranderlijk de samenstelling van bacteriën was in de loop van de tijd en hoe volwassen het microbioom was in relatie tot de leeftijd van de zuigeling. Baby’s in de HHC-groep vertoonden minder volatiliteit, dus minder grote veranderingen in de samenstelling van hun microbioom. Daarnaast zagen we dat de uitgroei naar een volwassen microbioom bij hen iets langer duurde dan bij baby’s in de controlegroep.”

Overdracht van bacteriën

Onderzoek naar huid-op-huidcontact bij premature baby’s laat positieve effecten zien op de ontwikkeling van de hersenen, hart en bloedvaten en de lichamelijke ontwikkeling. In het nog sporadische onderzoek naar de effecten bij voldragen baby’s, waar het hier om gaat, kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken, zegt Eckermann. “Is een minder veranderlijke ontwikkeling van darmbacteriën positief of negatief? Is de langzamere ontwikkeling tot een ‘volwassen’ bacteriesamenstelling een voordeel of een nadeel? Veel hierover moet nog worden uitgezocht. Dat geldt ook voor het precieze werkingsmechanisme van dit huid-op-huidcontact. Vermindert het stress en beïnvloedt deze stress reductie de bacteriesamenstelling? Verklaart de overdracht van bacteriën via borstvoeding het waargenomen effect? – Ja, tot op zekere hoogte wat betreft de rijping van het microbioom maar niet volledig, en de borstvoeding verklaart niet het effect op volatiliteit. Dit zijn dus vragen voor toekomstig onderzoek. Blijft de vraag hoe belangrijk direct huidcontact is bij het overbrengen van bacteriën naar de darmen van de baby. We zien dat HHC een effect heeft op het microbioom. Dit effect kan niet verklaard worden door een verhoogde overdracht van huidbacteriën, maar mogelijk verloopt dat door een stress reducerende effect voor baby en/of moeder.”

Darm-brein-as

Eckermann toont aan dat dagelijks huid-op-huid contact de ontwikkeling van het microbioom verandert bij gezonde volgroeide zuigelingen, maar hoe deze veranderingen te interpreteren – gezond of niet? – blijft vooralsnog onbeantwoord. Eckermann geeft een mooi voorbeeld van de complexiteit van zijn onderzoek: “Op dit moment kennen we meer dan veertig metabole routes die betrokken zijn bij de communicatie tussen de darmen en de hersenen. De afbraak van serotonine en de productie van histamine zijn een paar voorbeelden. We hebben een schatting gemaakt van de geproduceerde metabolieten en ontdekten dat de HHC-baby’s waarschijnlijk minder stikstofmonoxide afbreken en meer butyraat en acetaat aanmaken dan de controlegroep. Bacteriën zoals Faecalibacterium, Roseburia, Eubacterium, Anaerobutyricum Anaerostipes, Coprococcus en Subdoligranulum kunnen allemaal butyraat maken en dit is slechts een van de vele metabole routes. De verschillende variabelen die allemaal een aspect van het microbiële ecosysteem van de darm weerspiegelen, geven goed de complexiteit van de microbioomstudies aan.”

Gut Microbes: Daily skin-to-skin contact alters microbiota development in healthy full-term infants – Henrik Andreas Eckermann, Jennifer Meijer, Kelly Cooijmans, Leo Lahti & Carolina de Weer

Bron: Radboudumc

Het bericht Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby

Dagelijks een uur huid-op-huid contact van moeder met de voldragen pasgeboren baby gedurende vijf weken verandert het darmmicrobioom van de baby. Dat blijkt uit onderzoek van Henrik Eckermann van het Radboudumc, gepubliceerd in Gut Microbes.

De vroege kolonisatie van de darm door microben is een vitaal proces en niet alleen omdat het microbioom helpt bij het verteren van voedsel. Het maakt ook de opname van voedingsstoffen mogelijk, draagt bij aan een goede werking van de darmen en speelt een belangrijke rol bij de afstemming van het immuunsysteem. In de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat het microbioom zich ook bemoeit met de wederzijdse communicatie tussen de darmen en het brein.

De darm koloniseren

In het vroege leven van de baby verandert de samenstelling van het microbioom door borstvoeding, intensief contact met de moeder en daarna met andere familieleden, huisdieren, antibioticabehandeling en andere factoren. Het is een goed doel voor baby’s om al vroeg in hun leven met een gezond microbioom te beginnen. De vraag is: hoe ziet zo’n microbioom eruit en op welke manier kan het positief worden beïnvloed.

Huid-op-huid contact

In het SKIPPY-project analyseren onderzoekers van het Radboudumc verschillende aspecten die samenhangen met huid-op-huidcontact (HHC) van moeders en hun voldragen baby’s. Tijdens de HHC-interventie werden baby’s op de blote borst van de moeder gelegd met alleen een luier aan. Moeders in de HHC-groep kregen de instructie om vijf weken lang een uur per dag HHC te doen. Deze HHC-groep werd vergeleken met een groep die de gebruikelijke zorg bood. Uit het SKIPPY-project bleek onder andere dat moeders in de HHC-groep minder angstig en moe waren, dat ze langer borstvoeding gaven en dat hun baby’s meer sliepen en minder huilden. Dit alles in vergelijking met de controlegroep.

Beïnvloeding van het darmmicrobioom

Binnen het SKIPPY-project onderzocht Henrik Eckermann of huid-op-huidcontact van moeder en kind de ontwikkeling van het darmmicrobioom van de baby beïnvloedde door monsters van de ontlasting van de baby te onderzoeken op 2, 5 en 52 weken na de geboorte. Eckermann: “We keken naar verschillende aspecten zoals welke bacteriën aanwezig waren in de darmen, welke metabolieten ze waarschijnlijk produceren, hoe veranderlijk de samenstelling van bacteriën was in de loop van de tijd en hoe volwassen het microbioom was in relatie tot de leeftijd van de zuigeling. Baby’s in de HHC-groep vertoonden minder volatiliteit, dus minder grote veranderingen in de samenstelling van hun microbioom. Daarnaast zagen we dat de uitgroei naar een volwassen microbioom bij hen iets langer duurde dan bij baby’s in de controlegroep.”

Overdracht van bacteriën

Onderzoek naar huid-op-huidcontact bij premature baby’s laat positieve effecten zien op de ontwikkeling van de hersenen, hart en bloedvaten en de lichamelijke ontwikkeling. In het nog sporadische onderzoek naar de effecten bij voldragen baby’s, waar het hier om gaat, kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken, zegt Eckermann. “Is een minder veranderlijke ontwikkeling van darmbacteriën positief of negatief? Is de langzamere ontwikkeling tot een ‘volwassen’ bacteriesamenstelling een voordeel of een nadeel? Veel hierover moet nog worden uitgezocht. Dat geldt ook voor het precieze werkingsmechanisme van dit huid-op-huidcontact. Vermindert het stress en beïnvloedt deze stress reductie de bacteriesamenstelling? Verklaart de overdracht van bacteriën via borstvoeding het waargenomen effect? – Ja, tot op zekere hoogte wat betreft de rijping van het microbioom maar niet volledig, en de borstvoeding verklaart niet het effect op volatiliteit. Dit zijn dus vragen voor toekomstig onderzoek. Blijft de vraag hoe belangrijk direct huidcontact is bij het overbrengen van bacteriën naar de darmen van de baby. We zien dat HHC een effect heeft op het microbioom. Dit effect kan niet verklaard worden door een verhoogde overdracht van huidbacteriën, maar mogelijk verloopt dat door een stress reducerende effect voor baby en/of moeder.”

Darm-brein-as

Eckermann toont aan dat dagelijks huid-op-huid contact de ontwikkeling van het microbioom verandert bij gezonde volgroeide zuigelingen, maar hoe deze veranderingen te interpreteren – gezond of niet? – blijft vooralsnog onbeantwoord. Eckermann geeft een mooi voorbeeld van de complexiteit van zijn onderzoek: “Op dit moment kennen we meer dan veertig metabole routes die betrokken zijn bij de communicatie tussen de darmen en de hersenen. De afbraak van serotonine en de productie van histamine zijn een paar voorbeelden. We hebben een schatting gemaakt van de geproduceerde metabolieten en ontdekten dat de HHC-baby’s waarschijnlijk minder stikstofmonoxide afbreken en meer butyraat en acetaat aanmaken dan de controlegroep. Bacteriën zoals Faecalibacterium, Roseburia, Eubacterium, Anaerobutyricum Anaerostipes, Coprococcus en Subdoligranulum kunnen allemaal butyraat maken en dit is slechts een van de vele metabole routes. De verschillende variabelen die allemaal een aspect van het microbiële ecosysteem van de darm weerspiegelen, geven goed de complexiteit van de microbioomstudies aan.”

Gut Microbes: Daily skin-to-skin contact alters microbiota development in healthy full-term infants – Henrik Andreas Eckermann, Jennifer Meijer, Kelly Cooijmans, Leo Lahti & Carolina de Weer

Bron: Radboudumc

Het bericht Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby

Dagelijks een uur huid-op-huid contact van moeder met de voldragen pasgeboren baby gedurende vijf weken verandert het darmmicrobioom van de baby. Dat blijkt uit onderzoek van Henrik Eckermann van het Radboudumc, gepubliceerd in Gut Microbes.

De vroege kolonisatie van de darm door microben is een vitaal proces en niet alleen omdat het microbioom helpt bij het verteren van voedsel. Het maakt ook de opname van voedingsstoffen mogelijk, draagt bij aan een goede werking van de darmen en speelt een belangrijke rol bij de afstemming van het immuunsysteem. In de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat het microbioom zich ook bemoeit met de wederzijdse communicatie tussen de darmen en het brein.

De darm koloniseren

In het vroege leven van de baby verandert de samenstelling van het microbioom door borstvoeding, intensief contact met de moeder en daarna met andere familieleden, huisdieren, antibioticabehandeling en andere factoren. Het is een goed doel voor baby’s om al vroeg in hun leven met een gezond microbioom te beginnen. De vraag is: hoe ziet zo’n microbioom eruit en op welke manier kan het positief worden beïnvloed.

Huid-op-huid contact

In het SKIPPY-project analyseren onderzoekers van het Radboudumc verschillende aspecten die samenhangen met huid-op-huidcontact (HHC) van moeders en hun voldragen baby’s. Tijdens de HHC-interventie werden baby’s op de blote borst van de moeder gelegd met alleen een luier aan. Moeders in de HHC-groep kregen de instructie om vijf weken lang een uur per dag HHC te doen. Deze HHC-groep werd vergeleken met een groep die de gebruikelijke zorg bood. Uit het SKIPPY-project bleek onder andere dat moeders in de HHC-groep minder angstig en moe waren, dat ze langer borstvoeding gaven en dat hun baby’s meer sliepen en minder huilden. Dit alles in vergelijking met de controlegroep.

Beïnvloeding van het darmmicrobioom

Binnen het SKIPPY-project onderzocht Henrik Eckermann of huid-op-huidcontact van moeder en kind de ontwikkeling van het darmmicrobioom van de baby beïnvloedde door monsters van de ontlasting van de baby te onderzoeken op 2, 5 en 52 weken na de geboorte. Eckermann: “We keken naar verschillende aspecten zoals welke bacteriën aanwezig waren in de darmen, welke metabolieten ze waarschijnlijk produceren, hoe veranderlijk de samenstelling van bacteriën was in de loop van de tijd en hoe volwassen het microbioom was in relatie tot de leeftijd van de zuigeling. Baby’s in de HHC-groep vertoonden minder volatiliteit, dus minder grote veranderingen in de samenstelling van hun microbioom. Daarnaast zagen we dat de uitgroei naar een volwassen microbioom bij hen iets langer duurde dan bij baby’s in de controlegroep.”

Overdracht van bacteriën

Onderzoek naar huid-op-huidcontact bij premature baby’s laat positieve effecten zien op de ontwikkeling van de hersenen, hart en bloedvaten en de lichamelijke ontwikkeling. In het nog sporadische onderzoek naar de effecten bij voldragen baby’s, waar het hier om gaat, kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken, zegt Eckermann. “Is een minder veranderlijke ontwikkeling van darmbacteriën positief of negatief? Is de langzamere ontwikkeling tot een ‘volwassen’ bacteriesamenstelling een voordeel of een nadeel? Veel hierover moet nog worden uitgezocht. Dat geldt ook voor het precieze werkingsmechanisme van dit huid-op-huidcontact. Vermindert het stress en beïnvloedt deze stress reductie de bacteriesamenstelling? Verklaart de overdracht van bacteriën via borstvoeding het waargenomen effect? – Ja, tot op zekere hoogte wat betreft de rijping van het microbioom maar niet volledig, en de borstvoeding verklaart niet het effect op volatiliteit. Dit zijn dus vragen voor toekomstig onderzoek. Blijft de vraag hoe belangrijk direct huidcontact is bij het overbrengen van bacteriën naar de darmen van de baby. We zien dat HHC een effect heeft op het microbioom. Dit effect kan niet verklaard worden door een verhoogde overdracht van huidbacteriën, maar mogelijk verloopt dat door een stress reducerende effect voor baby en/of moeder.”

Darm-brein-as

Eckermann toont aan dat dagelijks huid-op-huid contact de ontwikkeling van het microbioom verandert bij gezonde volgroeide zuigelingen, maar hoe deze veranderingen te interpreteren – gezond of niet? – blijft vooralsnog onbeantwoord. Eckermann geeft een mooi voorbeeld van de complexiteit van zijn onderzoek: “Op dit moment kennen we meer dan veertig metabole routes die betrokken zijn bij de communicatie tussen de darmen en de hersenen. De afbraak van serotonine en de productie van histamine zijn een paar voorbeelden. We hebben een schatting gemaakt van de geproduceerde metabolieten en ontdekten dat de HHC-baby’s waarschijnlijk minder stikstofmonoxide afbreken en meer butyraat en acetaat aanmaken dan de controlegroep. Bacteriën zoals Faecalibacterium, Roseburia, Eubacterium, Anaerobutyricum Anaerostipes, Coprococcus en Subdoligranulum kunnen allemaal butyraat maken en dit is slechts een van de vele metabole routes. De verschillende variabelen die allemaal een aspect van het microbiële ecosysteem van de darm weerspiegelen, geven goed de complexiteit van de microbioomstudies aan.”

Gut Microbes: Daily skin-to-skin contact alters microbiota development in healthy full-term infants – Henrik Andreas Eckermann, Jennifer Meijer, Kelly Cooijmans, Leo Lahti & Carolina de Weer

Bron: Radboudumc

Het bericht Dagelijks huid-op-huid contact met moeder beïnvloedt microbioom baby verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer

Nieuwe digitale anticonceptiemethodes, zoals apps of wearables om vruchtbare dagen te bepalen, winnen aan populariteit. Medisch antropoloog Ellen Algera van de Universiteit van Amsterdam onderzocht met collega’s hoe deze nieuwe methodes een plek krijgen in de spreekkamer. De resultaten zijn nu gepubliceerd in de European Journal of General Practice. Ze constateren dat zorgverleners aarzelen om over deze methodes te counselen, mede doordat betrouwbare informatie over deze methodes onvoldoende toegankelijk is. Gezien de groeiende populariteit pleiten ze voor vernieuwing van anticonceptierichtlijnen en een opener houding ten opzichte van deze methodes.

Voor het onderzoek analyseerden de wetenschappers de huidige anticonceptierichtlijn, observeerden ze gesprekken in de spreekkamer en interviewden ze zorgverleners in de huisartsenpraktijk. Ze constateren dat risicominimalisatie de overhand heeft wanneer het over een voorkeur voor hormoonvrije anticonceptie en nieuwe digitale anticonceptiemethodes gaat. ‘De afstemming op de wensen van het individu raakt dan op de achtergrond, wat persoonsgerichte begeleiding in de weg zit’, stelt Algera. Om de groeiende populariteit van deze methodes kan je volgens Algera niet meer heen. ‘Maar als de zorgverlener deze methodes niet als anticonceptie ziet, blijft er een kloof bestaan tussen de zorgverlener en de gebruikers van deze methodes. We hopen hier een nieuwe brug te slaan.’

Het ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis

Algera noemt de waarschuwende houding van zorgverleners begrijpelijk omdat het vaak ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis over hoe en hoe goed verschillende methodes werken. Dit gebrek aan informatie raakt ook de gebruiker. ‘Er komen allerlei apps en wearables op de markt die met mooie woorden worden verkocht, maar de betrouwbaarheidscijfers waar deze methodes mee worden gepromoot, zijn niet altijd gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek’, stelt Algera. ‘De gebruikers kiezen dan mogelijk de methode die het sterkst wordt gepromoot op sociale media, maar niet die met wetenschappelijke onderbouwing of die het beste bij de individuele wensen past.’

Maak informatie anticonceptie beter toegankelijk

De auteurs stellen dan ook dat wetenschappelijk onderbouwde informatie beter toegankelijk moet worden voor zorgverleners en gebruikers, bijvoorbeeld via richtlijnen of keuzehulpen. ‘Kritisch beoordeelde wetenschappelijke kennis over een aantal nieuwe digitale middelen en lowtech methodes voor het bepalen van vruchtbare dagen is al voorhanden’, vertelt Algera. ‘Daaruit blijkt dat de betrouwbaarheid van verschillende methodes sterk uiteen loopt. Bij typisch gebruik, waarbij gebruikers ook wel eens een fout maken, varieert deze tussen de 66% en 98%. Een methode die op meerdere parameters berust en goed ondersteunt bij het gebruik doet het beter dan een simpele kalendermethode of een temperatuur-app.’

De verschillen tussen methodes qua betrouwbaarheid en voorwaarden voor gebruik vind je echter niet makkelijk terug in richtlijnen. ‘Terwijl het belangrijk is om hiervan op de hoogte te zijn om een goed geïnformeerde keuze te maken’, stelt Algera.

Onderzoek motivatie en ondersteun vaardigheid

Tot slot stellen de auteurs dat naast wetenschappelijk onderbouwde kennis ook de motivatie en vaardigheden van gebruikers centraal zou moeten staan in counseling. ‘De kans op zwangerschap wordt ook bepaald door de motivatie van beide partners om zwangerschap te voorkomen en het goed toe kunnen passen van een methode. Door deze gebruikersafhankelijkheid raden zorgverleners bepaalde methodes al snel af, de gebruiker kan immers fouten maken’, licht Algera toe.

De auteurs stellen voor het van de andere kant te benaderen: onderzoek de motivatie en de behoefte aan ondersteuning goed, juist vanwege de gebruikersafhankelijkheid. Is het mogelijk op het individu af te stemmen? Is deze gemotiveerd om een bepaalde methode goed en consequent uit te voeren? En wat heeft diegene nodig om de kans op fouten te verkleinen? ‘Als het gebruik van deze methodes toeneemt, kunnen gebruikers beter goed beslagen ten ijs komen’, aldus Algera.

Het bericht Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer

Nieuwe digitale anticonceptiemethodes, zoals apps of wearables om vruchtbare dagen te bepalen, winnen aan populariteit. Medisch antropoloog Ellen Algera van de Universiteit van Amsterdam onderzocht met collega’s hoe deze nieuwe methodes een plek krijgen in de spreekkamer. De resultaten zijn nu gepubliceerd in de European Journal of General Practice. Ze constateren dat zorgverleners aarzelen om over deze methodes te counselen, mede doordat betrouwbare informatie over deze methodes onvoldoende toegankelijk is. Gezien de groeiende populariteit pleiten ze voor vernieuwing van anticonceptierichtlijnen en een opener houding ten opzichte van deze methodes.

Voor het onderzoek analyseerden de wetenschappers de huidige anticonceptierichtlijn, observeerden ze gesprekken in de spreekkamer en interviewden ze zorgverleners in de huisartsenpraktijk. Ze constateren dat risicominimalisatie de overhand heeft wanneer het over een voorkeur voor hormoonvrije anticonceptie en nieuwe digitale anticonceptiemethodes gaat. ‘De afstemming op de wensen van het individu raakt dan op de achtergrond, wat persoonsgerichte begeleiding in de weg zit’, stelt Algera. Om de groeiende populariteit van deze methodes kan je volgens Algera niet meer heen. ‘Maar als de zorgverlener deze methodes niet als anticonceptie ziet, blijft er een kloof bestaan tussen de zorgverlener en de gebruikers van deze methodes. We hopen hier een nieuwe brug te slaan.’

Het ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis

Algera noemt de waarschuwende houding van zorgverleners begrijpelijk omdat het vaak ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis over hoe en hoe goed verschillende methodes werken. Dit gebrek aan informatie raakt ook de gebruiker. ‘Er komen allerlei apps en wearables op de markt die met mooie woorden worden verkocht, maar de betrouwbaarheidscijfers waar deze methodes mee worden gepromoot, zijn niet altijd gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek’, stelt Algera. ‘De gebruikers kiezen dan mogelijk de methode die het sterkst wordt gepromoot op sociale media, maar niet die met wetenschappelijke onderbouwing of die het beste bij de individuele wensen past.’

Maak informatie anticonceptie beter toegankelijk

De auteurs stellen dan ook dat wetenschappelijk onderbouwde informatie beter toegankelijk moet worden voor zorgverleners en gebruikers, bijvoorbeeld via richtlijnen of keuzehulpen. ‘Kritisch beoordeelde wetenschappelijke kennis over een aantal nieuwe digitale middelen en lowtech methodes voor het bepalen van vruchtbare dagen is al voorhanden’, vertelt Algera. ‘Daaruit blijkt dat de betrouwbaarheid van verschillende methodes sterk uiteen loopt. Bij typisch gebruik, waarbij gebruikers ook wel eens een fout maken, varieert deze tussen de 66% en 98%. Een methode die op meerdere parameters berust en goed ondersteunt bij het gebruik doet het beter dan een simpele kalendermethode of een temperatuur-app.’

De verschillen tussen methodes qua betrouwbaarheid en voorwaarden voor gebruik vind je echter niet makkelijk terug in richtlijnen. ‘Terwijl het belangrijk is om hiervan op de hoogte te zijn om een goed geïnformeerde keuze te maken’, stelt Algera.

Onderzoek motivatie en ondersteun vaardigheid

Tot slot stellen de auteurs dat naast wetenschappelijk onderbouwde kennis ook de motivatie en vaardigheden van gebruikers centraal zou moeten staan in counseling. ‘De kans op zwangerschap wordt ook bepaald door de motivatie van beide partners om zwangerschap te voorkomen en het goed toe kunnen passen van een methode. Door deze gebruikersafhankelijkheid raden zorgverleners bepaalde methodes al snel af, de gebruiker kan immers fouten maken’, licht Algera toe.

De auteurs stellen voor het van de andere kant te benaderen: onderzoek de motivatie en de behoefte aan ondersteuning goed, juist vanwege de gebruikersafhankelijkheid. Is het mogelijk op het individu af te stemmen? Is deze gemotiveerd om een bepaalde methode goed en consequent uit te voeren? En wat heeft diegene nodig om de kans op fouten te verkleinen? ‘Als het gebruik van deze methodes toeneemt, kunnen gebruikers beter goed beslagen ten ijs komen’, aldus Algera.

Het bericht Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer

Nieuwe digitale anticonceptiemethodes, zoals apps of wearables om vruchtbare dagen te bepalen, winnen aan populariteit. Medisch antropoloog Ellen Algera van de Universiteit van Amsterdam onderzocht met collega’s hoe deze nieuwe methodes een plek krijgen in de spreekkamer. De resultaten zijn nu gepubliceerd in de European Journal of General Practice. Ze constateren dat zorgverleners aarzelen om over deze methodes te counselen, mede doordat betrouwbare informatie over deze methodes onvoldoende toegankelijk is. Gezien de groeiende populariteit pleiten ze voor vernieuwing van anticonceptierichtlijnen en een opener houding ten opzichte van deze methodes.

Voor het onderzoek analyseerden de wetenschappers de huidige anticonceptierichtlijn, observeerden ze gesprekken in de spreekkamer en interviewden ze zorgverleners in de huisartsenpraktijk. Ze constateren dat risicominimalisatie de overhand heeft wanneer het over een voorkeur voor hormoonvrije anticonceptie en nieuwe digitale anticonceptiemethodes gaat. ‘De afstemming op de wensen van het individu raakt dan op de achtergrond, wat persoonsgerichte begeleiding in de weg zit’, stelt Algera. Om de groeiende populariteit van deze methodes kan je volgens Algera niet meer heen. ‘Maar als de zorgverlener deze methodes niet als anticonceptie ziet, blijft er een kloof bestaan tussen de zorgverlener en de gebruikers van deze methodes. We hopen hier een nieuwe brug te slaan.’

Het ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis

Algera noemt de waarschuwende houding van zorgverleners begrijpelijk omdat het vaak ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis over hoe en hoe goed verschillende methodes werken. Dit gebrek aan informatie raakt ook de gebruiker. ‘Er komen allerlei apps en wearables op de markt die met mooie woorden worden verkocht, maar de betrouwbaarheidscijfers waar deze methodes mee worden gepromoot, zijn niet altijd gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek’, stelt Algera. ‘De gebruikers kiezen dan mogelijk de methode die het sterkst wordt gepromoot op sociale media, maar niet die met wetenschappelijke onderbouwing of die het beste bij de individuele wensen past.’

Maak informatie anticonceptie beter toegankelijk

De auteurs stellen dan ook dat wetenschappelijk onderbouwde informatie beter toegankelijk moet worden voor zorgverleners en gebruikers, bijvoorbeeld via richtlijnen of keuzehulpen. ‘Kritisch beoordeelde wetenschappelijke kennis over een aantal nieuwe digitale middelen en lowtech methodes voor het bepalen van vruchtbare dagen is al voorhanden’, vertelt Algera. ‘Daaruit blijkt dat de betrouwbaarheid van verschillende methodes sterk uiteen loopt. Bij typisch gebruik, waarbij gebruikers ook wel eens een fout maken, varieert deze tussen de 66% en 98%. Een methode die op meerdere parameters berust en goed ondersteunt bij het gebruik doet het beter dan een simpele kalendermethode of een temperatuur-app.’

De verschillen tussen methodes qua betrouwbaarheid en voorwaarden voor gebruik vind je echter niet makkelijk terug in richtlijnen. ‘Terwijl het belangrijk is om hiervan op de hoogte te zijn om een goed geïnformeerde keuze te maken’, stelt Algera.

Onderzoek motivatie en ondersteun vaardigheid

Tot slot stellen de auteurs dat naast wetenschappelijk onderbouwde kennis ook de motivatie en vaardigheden van gebruikers centraal zou moeten staan in counseling. ‘De kans op zwangerschap wordt ook bepaald door de motivatie van beide partners om zwangerschap te voorkomen en het goed toe kunnen passen van een methode. Door deze gebruikersafhankelijkheid raden zorgverleners bepaalde methodes al snel af, de gebruiker kan immers fouten maken’, licht Algera toe.

De auteurs stellen voor het van de andere kant te benaderen: onderzoek de motivatie en de behoefte aan ondersteuning goed, juist vanwege de gebruikersafhankelijkheid. Is het mogelijk op het individu af te stemmen? Is deze gemotiveerd om een bepaalde methode goed en consequent uit te voeren? En wat heeft diegene nodig om de kans op fouten te verkleinen? ‘Als het gebruik van deze methodes toeneemt, kunnen gebruikers beter goed beslagen ten ijs komen’, aldus Algera.

Het bericht Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer

Nieuwe digitale anticonceptiemethodes, zoals apps of wearables om vruchtbare dagen te bepalen, winnen aan populariteit. Medisch antropoloog Ellen Algera van de Universiteit van Amsterdam onderzocht met collega’s hoe deze nieuwe methodes een plek krijgen in de spreekkamer. De resultaten zijn nu gepubliceerd in de European Journal of General Practice. Ze constateren dat zorgverleners aarzelen om over deze methodes te counselen, mede doordat betrouwbare informatie over deze methodes onvoldoende toegankelijk is. Gezien de groeiende populariteit pleiten ze voor vernieuwing van anticonceptierichtlijnen en een opener houding ten opzichte van deze methodes.

Voor het onderzoek analyseerden de wetenschappers de huidige anticonceptierichtlijn, observeerden ze gesprekken in de spreekkamer en interviewden ze zorgverleners in de huisartsenpraktijk. Ze constateren dat risicominimalisatie de overhand heeft wanneer het over een voorkeur voor hormoonvrije anticonceptie en nieuwe digitale anticonceptiemethodes gaat. ‘De afstemming op de wensen van het individu raakt dan op de achtergrond, wat persoonsgerichte begeleiding in de weg zit’, stelt Algera. Om de groeiende populariteit van deze methodes kan je volgens Algera niet meer heen. ‘Maar als de zorgverlener deze methodes niet als anticonceptie ziet, blijft er een kloof bestaan tussen de zorgverlener en de gebruikers van deze methodes. We hopen hier een nieuwe brug te slaan.’

Het ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis

Algera noemt de waarschuwende houding van zorgverleners begrijpelijk omdat het vaak ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde kennis over hoe en hoe goed verschillende methodes werken. Dit gebrek aan informatie raakt ook de gebruiker. ‘Er komen allerlei apps en wearables op de markt die met mooie woorden worden verkocht, maar de betrouwbaarheidscijfers waar deze methodes mee worden gepromoot, zijn niet altijd gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek’, stelt Algera. ‘De gebruikers kiezen dan mogelijk de methode die het sterkst wordt gepromoot op sociale media, maar niet die met wetenschappelijke onderbouwing of die het beste bij de individuele wensen past.’

Maak informatie anticonceptie beter toegankelijk

De auteurs stellen dan ook dat wetenschappelijk onderbouwde informatie beter toegankelijk moet worden voor zorgverleners en gebruikers, bijvoorbeeld via richtlijnen of keuzehulpen. ‘Kritisch beoordeelde wetenschappelijke kennis over een aantal nieuwe digitale middelen en lowtech methodes voor het bepalen van vruchtbare dagen is al voorhanden’, vertelt Algera. ‘Daaruit blijkt dat de betrouwbaarheid van verschillende methodes sterk uiteen loopt. Bij typisch gebruik, waarbij gebruikers ook wel eens een fout maken, varieert deze tussen de 66% en 98%. Een methode die op meerdere parameters berust en goed ondersteunt bij het gebruik doet het beter dan een simpele kalendermethode of een temperatuur-app.’

De verschillen tussen methodes qua betrouwbaarheid en voorwaarden voor gebruik vind je echter niet makkelijk terug in richtlijnen. ‘Terwijl het belangrijk is om hiervan op de hoogte te zijn om een goed geïnformeerde keuze te maken’, stelt Algera.

Onderzoek motivatie en ondersteun vaardigheid

Tot slot stellen de auteurs dat naast wetenschappelijk onderbouwde kennis ook de motivatie en vaardigheden van gebruikers centraal zou moeten staan in counseling. ‘De kans op zwangerschap wordt ook bepaald door de motivatie van beide partners om zwangerschap te voorkomen en het goed toe kunnen passen van een methode. Door deze gebruikersafhankelijkheid raden zorgverleners bepaalde methodes al snel af, de gebruiker kan immers fouten maken’, licht Algera toe.

De auteurs stellen voor het van de andere kant te benaderen: onderzoek de motivatie en de behoefte aan ondersteuning goed, juist vanwege de gebruikersafhankelijkheid. Is het mogelijk op het individu af te stemmen? Is deze gemotiveerd om een bepaalde methode goed en consequent uit te voeren? En wat heeft diegene nodig om de kans op fouten te verkleinen? ‘Als het gebruik van deze methodes toeneemt, kunnen gebruikers beter goed beslagen ten ijs komen’, aldus Algera.

Het bericht Verbreed het aanbod aan anticonceptiemethodes in de spreekkamer verscheen eerst op MedicalFacts.nl.

Visit Us On TwitterVisit Us On FacebookVisit Us On PinterestVisit Us On YoutubeVisit Us On LinkedinCheck Our FeedVisit Us On Instagram